Hondenziekte wordt veroorzaakt door een virus die tot de groep van de paramyxovirussen behoort. Het virus is ongeveer 100 tot 700 nanometer groot. Dat is dus een heel stuk groter dan het parvovirus, dit kleine virus is slechts 20 nanometer groot.
In 1761 werd hondenziekte voor het eerst in Europa gerapporteerd. Het duurde echter nog tot 1905 voordat het Carré was die ontdekte dat deze ziekte bij honden door een virus wordt veroorzaakt. Vandaar dat het ook wel de Ziekte van Carré wordt genoemd. Andere namen zijn ook Distemper of CDV (Caniene Distemper Virus).
Hondenziekte komt wereldwijd voor bij honden. Dankzij het gebruik van vaccinatie komt de ziekte bij honden minder vaak voor dan vroeger, maar desondanks is het virus in de hondenpopulatie nog wel altijd aanwezig. Het hondenziektevirus kan niet alleen honden, maar verschillende diersoorten infecteren. Zoals o.a. wolven, vossen, fretten, nertsen, marters, otters, wasberen, stinkdieren, leeuwen en luipaarden.
Het virus is tamelijk verspreid onder honden, vooral als ze in groepsverband gehouden worden. De ziekte wordt meestal gezien bij pups van minder dan een jaar oud, met een piek op de leeftijd van 3 tot 6 maanden omdat dan de beschermende antstoffen verdwenen zijn. Deze krijgen de pups na de geboorte via de melk van de moeder en dat wordt ook wel de maternale immuniteit genoemd.
Doordat het hondenziektevirus een envelop bevat wordt het virus gemakkelijk door gewone schoonmaakmiddelen onschadelijk gemaakt. Het virus is ook erg gevoellig voor warmte, bij kamertemperatuur overleeft het virus slechts 14 tot 15 uur.
Welke symptomen veroorzaakt het hondenziektevirus bij de hond?
Infectie gebeurt via direct contact, maar kan ook indirect via besmette voorwerpen gebeuren. Na het inademen van het virus vermeerdert het virus in plaatselijke witte bloedcellen. Na 4 dagen bereikt het virus via witte bloedcellen inwendige organen zoals de milt, de lymfeknopen en het beenmerg. Er ontstaan klachten van kennelhoest, zoals oog- en neusuitvloei, ademhalingsklachten, lusteloosheid, verminderde eetlust en koorts. Soms is er huiduitslag te zien, bestaande uit etterblaasjes op de buik en binnenzijde van de dijen. In groepen van volwassen honden (50-70%) blijft het hier meestal bij.
Klachten bij pups en jonge honden
Bij jongere honden en dieren die na infectie met het hondenziektevirus traag of onvoldoende antistoffen opbouwen, kan het virus hierna een tweede keer in het bloed verschijnen en daarna verschillende weefsels infecteren, zoals het ademhalingsstelsel (kennelhoest, longontsteking), darm (braken, diarree), urinewegen, lever, nieren en soms de hersenen (zenuwstoornissen: o.a. incoördinatie, cirkelgang, tremor en epilepsie).
Het virus kan ook de vorming van het tandglazuur bij pups verstoren en een soort eeltvorming op voetzolen en neusspiegel veroorzaken, dat heet dan ook wel hard pad disease.
Infectie tijdens de dracht kan abortus of geboorte van pups met neurologische symptomen op de leeftijd van 4 tot 6 weken veroorzaken.
Diagnose en behandeling
Diagnose is lastig omdat de symptomen zeer uiteenlopend zijn en ook bij andere ziektes kunnen passen. Het aantonen van het virus is ook niet gemakkelijk omdat er speciale laboratoriumonderzoeken nodig zijn. Alleen symptomatische behandeling is mogelijk. Zo wordt er bijvoorbeeld een infuus gegeven om uitdroging te voorkomen en medicatie om epileptische aanvallen te behandelen.
Hoe voorkom ik hondenziekte bij mijn hond?
Om pups tijdens de eerste levensweken goed te beschermen dien je ervoor te zorgen dat de moeder voldoende antistoffen heeft, dat kan door vaccinatie vóór de dekking. De moederhond geeft namelijk via de melk antistoffen aan de pasgeboren pups. Deze beschermt ze tegen ziekte in een periode waar de pups nog niet gevaccineerd kunnen worden en nog niet door vaccinatie een eigen immuniteit kunnen opbouwen.
Pups worden op de leeftijd van 6 en 12 weken tegen hondenziekte gevaccineerd. Vervolgens wordt nog een keer op de leeftijd van 6 of 12 maanden tegen hondenziekte gevaccineerd, waarna de vaccinatie om de 3 jaar herhaald wordt. Bescherming na vaccinatie kan langer dan 3 jaar aanwezig zijn (5 tot 9 jaar), met een titerbepaling is dat te controleren. Meer informatie over het titeren is op onze website te vinden.